Gehaast loop ik naar binnen. Ik ben op tijd, maar wil hier liever niet gezien worden. De portier vraagt of ik een afspraak heb. Die heb ik.
Ik noem mijn geboortedatum en achternaam. De mevrouw achter de balie geeft me een kaartje met een nummer. “Op de schermen in de wachtruimte ziet u wanneer het uw beurt is.” Ik kijk naar het kaartje en frommel het in mijn kontzak. De wachtruimte is ongemakkelijk stil. Wanneer een nieuwe wachtende binnenkomt kijken de mensen op. De helft kent elkaar, maar groeten hoort hier niet.
Er klinkt een kort geluid en er verschijnt een nummer op het scherm aan de muur. Ik grabbel het dubbelgevouwen papier voor de zekerheid uit mijn achterzak. Een ongewone spanning maakt zich van mij meester. Ik pak mijn spullen, die ik heb uitgestald over zowel de rechter als linker stoel naast me. Normaal is dat sociaal onwenselijk. Hier gelden andere regels.
Als ik naar kamer 8 loop schieten de ogen mijn kant op. Het is de achterste kamer van allemaal. Onlogisch, denk ik nog. Kamers lopen hier tot in de dubbele cijfers. Alles wat hier logisch lijkt, is dat buiten niet.
De deur klemt. Ik duw opnieuw, dit keer met de hulp van mijn schouder. De deur zwaait harder open dan de bedoeling is. Een vrouw van eind vijftig kijkt verheugd op van haar computerscherm. “Dag Pepijn, neem plaats.”
“Is het je eerste keer hier?”
“Nee, een paar maanden geleden was ik hier nog.”
“Dat zeggen ze allemaal.”
Ze schiet in de lach. “Maar jou geloof ik wel hoor.”
We nemen wat gegevens door. “Hoeveel bedpartners heb je het afgelopen half jaar gehad?” en “ben je bekend met je hiv-status?” zijn daarvan slechts het begin. Het hemd wordt letterlijk van mijn lijf gevraagd.
Ze neemt bloed af. Ik zeg dat ik het niet wil zien, maar de naald bungelt al in mijn arm voor ik de zin heb afgemaakt. “Twee buisjes maar.” De vrouw duwt twee potjes en een wattenstaafje in mijn handen. “Je weet wat je te doen staat.”
Ik loop de behandelkamer uit, terug de gang in. Ogen schieten van mobieltjes naar mijn handen en weer terug. De toiletten zijn dichtbij en niet in gebruik. Ik duik het eerste hokje in. Gelukkig heb ik genoeg water gedronken en is de nood hoog. Ik schroef het dekseltje stevig vast en zet het op de wastafel. Dan deel twee: het wattenstaafje.
Zodra de potjes afgesloten zijn was ik mijn handen. Ik verlaat het toilet en zet de twee plastic kokertjes in de reageerbuisrekjes bij het laboratorium. De wachtruimte is voller dan net. De uitslag van de hiv-test zal over een kleine twintig minuten bekend zijn. Die tijd slijt ik – ironisch genoeg – met de Tinder-app.
Zelfverzekerd loop ik richting kamer 8. “Pepijn, goed nieuws!”, zegt de vrouw terwijl de deur nog half open staat. Na die boodschap mag ik meteen weer vertrekken. De rest van de uitslagen zal ik binnen een paar dagen online kunnen bekijken. Ik loop even snel naar buiten als ik naar binnen liep.
De dag erna krijg ik een mail. De resultaten zijn bekend. Het kaartje met het nummer pak ik uit mijn rugtas en log enigszins zenuwachtig in op de website. De site laadt traag. In dikgedrukte letters verschijnen de verlossende woorden in beeld: geen soa.
Pepijn schrijft ieder weekend een column voor de Gaykrant. Lees hier zijn column van vorige week.