Zandkasteel in Spanje

Ik ben in Spanje. Na de verzengende hitte van de Nederlandse zomer besloten Pascale en ik even twee weken de koelte op te zoeken op Gran Canaria.

Eergisteren was het zondag. En voor heel veel Spanjaarden uit Gran Canaria betekent dat met heel de familie naar het strand gaan, inclusief opa en oma, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, een kist met speelgoed, strandtafel, twaalf klapstoeltjes, drie parasols, zes koelboxen, en drie tassen met eten. Altijd een gezellige boel.

Naast ons verrees een groot zandkasteel waarbinnen drie Spaanse kindjes heel de middag heer en meester waren. Het was een prachtig fort geworden.

Het Spaanse gezin begon rond een uur of vijf in te pakken. Pascale en ik besloten ook maar terug te gaan naar ons appartement. We zochten onze spulletjes bij elkaar. Op het terrein waar de Spaanse familie had gezeten, lag een blauw, plastic emmertje. Ik raapte het op en liep snel achter het gezin aan.

Ik tikte de vader op de schouder. Hij draaide zich geïrriteerd om. Hij zeulde met drie klapstoelen, een van de koelboxen, een parasol en een jengelend kind door het rulle zand richting parkeerplaats. Ik hield hem het emmertje voor. Ik zag aan de blik dat er bij de man geen belletje begon te rinkelen. Misschien dacht-ie wel dat ik zo’n strandverkopertje was dat hem een blauw, plastic speelgoedemmertje wilde aansmeren.

“Van uw kinderen?” zei ik in mijn beste steenkolenspaans. De man zuchtte hoorbaar, pakte het emmertje schouderophalend aan en mompelde wat. Ik ging er voor het gemak van uit dat het een woord van dank was.

Ik keek de familie na. Ik dacht aan mijn eigen familievakanties. Ik was ook dol op zandscheppen en zandkastelen bouwen.

In negentienzesenzeventig gingen we met de familie naar Zeeland. Voor de familie was het in die tijd geenszins een vanzelfsprekendheid elk jaar op vakantie te gaan. En Oostkapelle was in die tijd nog ver weg. “Buitenland” was voor ons België (“Dun Bels,” zeiden we in Brabant), Frankrijk was niets anders dan een soort paradijselijk Utopia van wijnranken en gouden stranden en toen mijn oom en tante voor vakantie een keer naar Amerika vlogen, hadden ze mij net zo goed kunnen vertellen dat ze op en neer naar de maan zouden vliegen: zo onvoorstelbaar ver en onbereikbaar klonk mij dat land in de oren.

“Niet teveel speelgoed mee!” waarschuwde vader, waardoor de keuzestress bij de kinderen acuut toesloeg. Hoe konden mijn broer en ik in hemelsnaam kiezen tussen onze Barbiepoppen en ons punnikwerk? Hoe kon mijn jongste zusje verplicht worden haar playmobilridders of haar uitgebreide set plastic legerpoppetjes thuis te laten? En mijn oudste zus was lange tijd bezig een keuze te maken tussen d’r Ministeckdoos en d’r hoepelverzameling.

Ik kon niet kiezen. Ik kieperde mijn gehele poppenverzameling, poppenkleding, poppenwieg, punnikgaren, kaatsenballen, een reeks aan scheppen, emmers, zeefjes en mijn roze tractor in een vuilniszak en gaf deze aan moeder die – aangemoedigd door dames als Annie M.G. Schmidt en Astrid Lindgren – haar kroost zolang mogelijk in hun net verworven Jeugdland wilde laten vertoeven en de vuilniszak zonder mopperen dichtknoopte. Vader keek hoofdschuddend toe hoe de familie met veel te veel koffers en een stuk of zes vuilniszakken op de stoep klaarstond om drie weken naar Zeeland te vertrekken.

Op een middag nadat we met onze schep (ik), pop (mijn broer) en playmobilbrandweerauto (mijn zusje) op het strand van Oostkapelle gespeeld hadden (mijn oudste zus was heel de middag bezig geweest ons familiezandkasteel met ministeckmozaïekjes prachtig te versieren) merkte ik dat mijn lievelingsbarbie niet mee teruggekomen was van het strand.

Ik was in alle staten. Niet alleen was een vakantie zonder die blonde lieveling niet voor te stellen, ik zou ook de toorn van vader over me heen krijgen zodra deze vernam dat ik mijn speelgoed had laten slingeren.

“We lopen samen wel even terug naar het strand om te zoeken,” zeiden mijn moeder en mijn broer en zus, maar naast enkele mooie schelpen en kunstig kronkelend wrakhout leverde die speurtocht geen pop op.

Ik zag het al voor me: een draai om de oren van vader (“Die dure pop!”) waarna ik huilend in bed door moeder getroost zou worden met de belofte dat ik voor mijn verjaardag misschien wel een nieuwe, véél mooiere Barbie van vader zou krijgen, waarna de waterlanders gedroogd en pannenkoeken gebakken werden en er na de maaltijd een potje mens-erger-je-niet gespeeld werd waarbij ik vader nog boos aan zou kijken zodat hij geen enkele keer mijn pionnetje van het speelveld af durfde te tjoppen.

“Ik had per ongeluk je Barbie in mijn tas gestopt,” zei vader toen moeder, zus, broer en ik teruggekeerd waren van de zoektocht. Ik sprong een gat in de lucht van vreugde. Oostkapelle was toch echt de mooiste plek op aarde.

Na het eten installeerde vader zich op een klapstoeltje in de voortent om wat te gaan lezen. Hij zocht zijn boek.

“Wat zoek je?” vroeg moeder.

“Mijn boek.”

“Weet je zeker dat je boek mee teruggekomen is van het strand?”

“Uhhhh…”

Nadat de Spaanse familie uit het zicht was verdwenen, draaide ik me om en liep terug naar Pascale die – gepakt en gezakt – op het strandbedje op mij had gewacht. Ik liep weer langs het zandterrein van de Spaanse familie.

Onder een van de stoelen die de familie bezet had gehouden, zag ik een blauw, plastic schepje liggen. Ik keek om. De familie was allang nergens meer te bekennen. Opgelost tussen alle andere mensen op de lange boulevard.

Ik plukte het schepje uit het zand en voordat ik het aan de strandwacht overhandigde , schepte ik er eventjes een begin van mijn eigen jeugdlandzandkasteeltje mee.

“Heb jij je Barbiepop meegenomen?” vroeg ik aan Pascale.

“Nee, vergeten. Ik dacht dat jij de jouwe wel mee zou nemen.”

Ik haalde mijn schouders op en stopte met scheppen.

Want wat is een jeugdlandzandkasteel nou zonder Barbie, playmobilbrandweerauto en ministeckmozaïek?

Het kind bouwde een zandkasteel,
compleet met slotgracht en rondeel
met ophaalbrug en paardenstal
met troubadour en hoorngeschal

Het kind was koning van het zand
Hij schiep en schepte op het strand
balzaal, stallen, kruidentuinen,
torens hoger dan de duinen

Het kind kroop ’s nachts stiekem uit bed,
had schep en emmer klaargezet
en bij het maanlicht, heel alleen,
schepte hij door tot zon verscheen

Het zandkasteel was nu zo hoog,
het ging voorbij de regenboog
Nog hoger ging het, ongestoord,
helemaal door tot hemelpoort

‘En wie ben jij?’ vroeg God de heer
Hij keek op kind met emmer neer
“Ik ben de koning van het zand,”
zei kind met schepje in de hand

“Ik ben ook koning,” zei de Heer
“Van hemel, aarde, en nog meer.”
“Da’s leuk,” zei kind, “Maar wel wat veel”
“Woont u hier in dit luchtkasteel?”

Ze keken samen naar benee
Naar aarde, mensen, strand en zee
“Als u het niet vervelend vindt,
Ga ik weer terug,” zei koningskind

“High five” zei kind tegen de Heer
“Misschien schep ik nog wel een keer
mijn zandkasteel naar luchtkasteel
als ik weer met mijn emmer speel”

“Tot ziens, mijn kind,” zei Hemelvorst,
En drukte hem kort aan de borst
“Jouw zandkasteel is prachtig hoor;
daar stelde Babel niets bij voor.

Jij mag altijd tot mij komen
In kastelen of in dromen
Het is van jou, kindkoning zand
Mijn hemels luchtkastelenland”

Het zandkind bouwt een luchtkasteel,
compleet met slotgracht en rondeel
met ophaalbrug en paardenstal
met troubadour en hoorngeschal

Het kind is koning van de lucht
Hij schept en schept in hemelvlucht
balzaal, stallen, kruidentuinen,
wolken hoger dan de duinen


Rick van der Made

•••

Adverteren op Gaykrant en daarmee onafhankelijke journalistiek met een regenboograndje mogelijk maken?

Klik hier voor meer informatie!

 

One thought on “Zandkasteel in Spanje

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.